Palmerston
Nancy zit op het bed bij de 88-jarige Twainey, die in haar leven veertien kinderen gebaard heeft op dit eiland. Hoeveel kleinkinderen ze heeft weet ze niet meer precies, want ze is moe, naar eigen zeggen, moe maar gelukkig.
We zijn op Palmerston. Hier is één van de meest afgelegen gemeenschappen ter wereld gevestigd. Bijna iedereen heeft er dezelfde familienaam, omdat ze nakomelingen zijn van William Marsters die zich hier in 1862 vestigde met zijn drie Polynesische vrouwen. De snoeper had er 26 kinderen mee. Twainey is een kleindochter van William.
Twainey zegt: “Kiss me!”, dat is het voordeel van bejaard zijn, dan mag je zulke dingen vragen. Nancy geeft Twainey een kus en een lange knuffel. Daarna kijkt het grootmoedertje Erik gelukzalig glimlachend aan en zegt: “You have a beautiful husband”. Erik weet zich geen houding te geven.
Een dokter hebben ze niet, wel een reverend, die drie presbyteriaanse misvieringen per week organiseert, en de zondagviering is een feest waarmee ze zo goed als de hele dag bezig zijn.
Harmonie, dat is het woord. Het leven verloopt hier rustig, met zestig man op een eiland van een halve vierkante kilometer. Een wegje door het oerwoud, waar je niets anders hoort dan het gekwetter van vogels en het geruis van de oceaan die breekt op het rif, brengt je op wandelafstand naar het volgende huis. Het woord “criminaliteit” moeten ze googelen. De huizen hebben hier geen deuren. Daardoor kwam het trouwens dat we Twainey zagen liggen in haar bed. En dat ze af en toe overeind geholpen werd door Fiftieth, de kersverse echtgenote van Will, om een papje van kokosnoten en vis voorgelepeld te krijgen.
Fiftieth heeft trouwens haar naam gekregen omdat ze geboren werd op de vijftigste huwelijksverjaardag van haar grootouders. Misschien vat dit het allemaal samen.
Will is een Australische inwijkeling. Hij is 35 jaar en heeft tot grote wanhoop van zijn moeder onlangs een bloeiende loopbaan als piloot achter zich gelaten nadat hij Palmerston toevallig had leren kennen. Hij krijgt een paar dollar per dag om de straten proper te houden. Toen zijn bezorgde moeder hem vroeg wat er zou gebeuren als hij appendicitis zou krijgen, antwoordde hij: “Mama, dan ga ik dood”.
We hebben een uitgebreid gesprek over de zekerheden die iedereen in onze westerse wereld zo belangrijk lijkt te vinden, maar waarvoor je een hectisch en stressvol leven moet leiden, terwijl de dingen die echt belangrijk voor je zijn in feite voor het rapen liggen. Will is tot rust gekomen bij de mensen van Palmerston. Hij onderschrijft met overtuiging hun waarden: respect voor elkaar, elkaar helpen, delen wat je hebt, fierheid over het eiland. Alles gaat hier ook een rustig gangetje. Je kan zo lang praten met Will als je zin hebt; hij moet nergens heen.
Je moet op Palmerston wel heel erg lui zijn om geen eten op je bord te hebben. De kokosnoten vallen letterlijk uit de lucht. De lagune zit vol vis. De weinige centen die ze nodig hebben verdienen ze door papegaaievis in te vriezen om mee te geven met het schip dat eens om de drie maand langskomt. Voor de rest leven ze van ruilhandel met de yachties. Van Dr NO krijgen ze kinderkleren, speelgoed, visgerief, allerlei wisselstukken voor boten en een zak DVD’s die we al sinds het vertrek in Oostende meezeulen.
Volgens ons hebben de Palmerstonezen nog nooit van antidepressiva gehoord.